Democratisering en wederopbouw als voorwaarden voor ontwikkeling

Na een woelige periode van 45 jaar sociaal en economisch desastreuze politieke onafhankelijkheid bevindt de Democratische Republiek Congo zich op dit ogenblik in een proces van democratisering en wederopbouw. De onafhankelijkheid die België op 30 juni 1960 onder druk en zonder zorgvuldige voorbereiding toekende, bleek een valstrik voor de jonge Congolese elite.
Machtige westerse belangengroepen, vooral in België en de Verenigde Staten, verleenden hun steun aan middelpuntvliedende krachten, neutraliseerden de wettelijk verkozen regering en het parlement, provoceerden de afscheiding van Katanga en Zuid-Kasaï, vermoordden de allereerste eerste minister Patrice Lumumba en veroorzaakten een verwoestende rebellie.

De grondwet van 1 augustus 1964 was wel het resultaat van langdurige onderhandelingen, maar leidde niet tot het herstel van de democratie en al evenmin tot de sociale en economische ontwikkeling van dit reusachtige land dat begiftigd is met zoveel natuurlijke rijkdommen. Op basis van deze nieuwe grondwet werd in 1964 een tweede regering geïnstalleerd, maar die werd weggeveegd door de militaire staatsgreep van 24 november 1965. Tot 24 juni 1967 leefde het land zonder basiswet, daarna werd de grondwet van de Tweede Republiek van kracht. Het land behield in theorie een meerpartijenstelsel, maar de oprichting van de Mouvement Populaire de la Révolution (MPR) van generaal Joseph Mobutu wees al in een andere richting.

Via een amendement op de grondwet werd in die periode de basis gelegd voor een zuiver en hard monolithisch politiek stelsel, onder leiding van de staatspartij MPR. Daarna hing het voortbestaan van het regime af van het handhaven van de rust van een kerkhof, met een gemuilkorfde publieke opinie en ongetwijfeld ook massale schendingen van de burgerlijke, economische en sociale basisrechten. Washington en andere westerse hoofdsteden beschouwden het regime van Mobutu als een schild tegen het oprukkende communisme en socialisme in het hart van Afrika. Af en toe werd het Congolese bewind ingeschakeld als regionale politieagent en moest het optreden om bepaalde regimes te beschermen of andere te doen verdwijnen of minstens te verzwakken. In deze logica moesten we wachten op de perestrojka in de vroegere Sovjet-Unie en de val van de Berlijnse Muur om enige beweging in het regime van Mobutu te krijgen. Op 24 april 1990 besliste de Voorzitter-Stichter van de MPR afscheid te nemen van zijn partij en de politieke arena vrij te geven voor een meerpartijenstelsel, eerst beperkt tot drie partijen en later met volledig vrije partijvorming. Niettemin werd Mobutu door zijn directe omgeving aangespoord om verder te regeren, bij wijze van uitdaging en zogenaamd bij gebrek aan alternatief. Het militaire arsenaal werd ingezet om de politieke contestatie het zwijgen op te leggen, maar het resultaat was verwarring en wanorde. Mobutu zelf reageerde daarop met de woorden: ‘Na mij de zondvloed’ (Après moi, le déluge).

In 1991 en 1992 werd een Soevereine Nationale Conferentie (Conférence Nationale Souveraine of CNS) georganiseerd. Zij stelde zichzelf een dubbel doel: een kritische ‘lezing’ van de geschiedenis van Congo-Zaïre doorvoeren en de weg vrijmaken voor de instelling van een democratische rechtsstaat. Maar die ambitie werd gefnuikt door het politieke geweld van het toenmalige regime. Toch bleek er geen weg meer terug. De voogden van de vorige periode vonden bij de leidende elite geen pionnen die het behoud van hun belangen konden waarborgen. Daarom keerden zij zich tot Rwanda, Burundi en Oeganda om de val van de door ziekte ondermijnde Mobutu te bespoedigen. Na een korte zogenaamde bevrijdingsoorlog brachten de drie landen van de Grote Meren de AFDL (Alliance des forces démocratiques de libération du Congo-Zaïre) van Laurent Désiré Kabila aan de macht in Kinshasa.

Omdat Kabila de oude sentimenten van ‘lumumbistische’ weerstand weer deed oplaaien en weigerde de bevelen van zijn voogden op te volgen, moest hij vanaf 2 augustus 1998 het hoofd bieden aan een nieuwe agressie. Op 16 januari 2001 werd hij in zijn huis neergeschoten. De oorlog eindigde pas op 17 december 2003 met de ondertekening van een globaal politiek akkoord tussen de strijdende partijen: de regering van Joseph Kabila, de Mouvement Congolais pour la démocratie van Jean-Pierre Bemba, de Rassemblement Congolais pour la Démocratie RCD/Kisangani – Mouvement de libération van Mbusa Nyamwuisi, de Rassemblement National pour la Démocratie Nationale van Roger Lumbala en de Mouvement des Résistants Maï-Maï van generaal Padiri. Ook vertegenwoordigers van de niet-gewapende politieke oppositie en van het maatschappelijk middenveld ondertekenden het akkoord. Er werd een aantal instellingen voor de Intercongolese Dialoog opgericht, maar in het oosten van het land bleven gewapende groepen dood en vernieling zaaien in Ituri, in Noord- en Zuid-Kivu en in Noord-Katanga. Zij kregen daarbij de steun van Rwanda en Oeganda.


De uitdaging van de democratisering

Om te komen tot democratisering moet het Congolese volk elke vorm van monolithisme weren, een brede waaier van politieke en ideologische opvattingen bevorderen die het respect voor de fundamentele mensenrechten en de publieke vrijheden erkennen en vooral de legitimiteit van de politieke macht opbouwen vanuit de basis. Om deze uitdaging aan te gaan, zijn twee zaken nodig: het instellen van mechanismen en structuren voor het organiseren van regelmatige verkiezingen en een volgehouden en omvangrijke inspanning om de mentaliteit te veranderen.

De meerderheid van de Congolese bevolking wil in elk geval de sfeer van vrije en pluralistische verkiezingen terug vinden, zoals aan de vooravond van de onafhankelijkheid en tijdens de Eerste Republiek. De verkiezingen tijdens de Tweede Republiek waren helemaal niet democratisch, met uitzondering van het feit dat er actief en passief stemrecht kwam voor vrouwen. Deze verkiezingen waren evenmin vrij, zeker niet de verkiezingen voor het presidentschap, omdat er slechts één kandidaat was, de Voorzitter-Stichter van de MPR. Het kwam er enkel op aan groen (ja) of rood (neen) te stemmen. Heel wat mensen die tijdens deze jaren gingen stemmen, verzekeren dat het groene stembiljet met geweld werd opgedrongen en dat het afleveren van een rood biljet zware gevolgen kon hebben voor de veiligheid van de eigenzinnige kiezer. Voor de wetgevende verkiezingen was er wel meer concurrentie tussen de kandidaten, maar in geen geval tussen verschillende visies of maatschappelijke projecten, omdat iedereen vrijwillig of gedwongen lid was van de MPR. De werkelijke machthebbers werden overigens discreet benoemd door het staatshoofd, zonder rekening te houden met het resultaat van de verkiezingen. Vanuit deze voorgeschiedenis valt gemakkelijk te begrijpen dat het globaal akkoord van december 2003 de organisatie van vrije en transparante verkiezingen en de vestiging van een staat op basis van een democratische grondwet vastlegt als ultiem doel van het overgangsproces.

Sinds de Nationale Conferentie van 1991-1992 beklemtoont iedereen dat er nood is aan een verandering van de mentaliteit van politici en bevolking. Deze conferentie was van fundamenteel belang om het oude monolithische regime te ontmaskeren. Ze heeft een ommekeer bewerkstelligd en ruimte gecreëerd voor persvrijheid, het recht om afwijkende meningen te verkondigen, publieke manifestaties te organiseren, enzovoort. In dezelfde periode werd ook ruimte geschapen voor het verenigingsleven en kwam een dynamisch maatschappelijk middenveld tot stand. Het positieve gevolg daarvan is dat de situatie van de mensenrechten kritisch gevolgd wordt. Er rust niet langer een taboe op het bekendmaken van schendingen van de mensenrechten door vreemde legereenheden, gewapende benden, leger en politie en door sommige ambtenaren van de staat.

De echte verandering van de mentaliteit blijft niettemin nog altijd een ver ideaal. De waarden en normen zijn zodanig uitgehold dat wanbeheer en straffeloosheid in het staatsapparaat de algemene regel geworden zijn, plichtsbesef en goed beheer veeleer de uitzondering. Misbruik van publieke middelen, diefstal en afpersing worden in de hand gewerkt door de algemene verarming en het ontbreken van een rechtsstaat en van verdelende rechtvaardigheid. Zoals overal in de wereld moet de democratisering ook in Congo uitgaan van een aantal juridische basisteksten als de grondwet en andere wetten. De Nationale Conferentie heeft deze oefening met enthousiasme aangevat, maar met elke politieke koerswijziging moest het hele werk worden overgedaan. Er is maar één tekst die alle grillen van de tijd heeft doorstaan: wet 96-002 van 22 juni 1996 over de modaliteiten van de uitoefening van de persvrijheid.

Momenteel kan het regime voortbouwen op de volgende teksten:
• een ontwerp van grondwet, dat in een referendum moet onderworpen worden aan het oordeel van de bevolking;
• een wet op de werking van de politieke partijen;
• een wet betreffende de organisatie, de bevoegdheden en de werking van de instellingen die de democratie moeten ondersteunen: de Onafhankelijke Verkiezingscommissie, de Hoge Autoriteit voor de Media, het Nationaal Observatorium voor de Mensenrechten, de Waarheids- en Verzoeningscommissie, de Commissie voor Ethiek en Strijd tegen de Corruptie;
• een wet betreffende de identificatie van de kiesgerechtigden en de opstelling van de kieslijsten;
• een wet betreffende de organisatie van referenda.
Zeer binnenkort zal de Democratische Republiek Congo ook nog beschikken over een wet betreffende de verkiezingen, het statuut van de magistraten en de Hoge Raad voor de Magistratuur. Deze twee laatste wetten moeten de onafhankelijkheid van de rechters en van het gerecht tegenover de uitvoerende macht vastleggen en de arbeidsvoorwaarden en de lonen verbeteren, zodat alvast de rechtspraak minder aangetast zal worden door de antiwaarden die hierboven vermeld werden.

Het ontwerp van grondwet dat in het eerste trimester van 2005 werd goedgekeurd door de senaat en de Nationale Vergadering, lijkt de goede punten uit de grondwet van 1964 en uit de teksten van de Nationale Conferentie te behouden. Er is natuurlijk kritiek mogelijk, maar de tekst is alleszins duidelijk op het punt van de fundamentele mensenrechten. De doodstraf wordt afgeschaft en de staat krijgt de opdracht de gelijkheid tussen mannen en vrouwen te bevorderen. Het ontwerp bevat de principes van een echte rechtsstaat: scheiding der machten en bevrijding van de rechterlijke macht van de bevoogding door de uitvoerende macht. De Hoge Raad voor de Magistratuur zal enkel bestaan uit rechters en moet waken over de discipline maar ook over het administratieve en financiële beheer van het gerechtelijk systeem. Het ontwerp van grondwet stelt ook in verregaande mate een einde aan het centralisme van de staat door een nieuwe indeling van het grondgebied in provincies (25 in plaats van 10). De autoriteiten van die provincies moeten dichter bij de bevolking staan en zullen meer autonomie hebben in het beheer van hun provincie. De exclusieve bevoegdheden van de centrale staat en van de provincies worden duidelijker afgelijnd. Kortom: er lijkt een duidelijke wil te bestaan om de democratie en het initiatief vanuit de basis een kans te geven.


De organisatie van de nieuwe instellingen

Sinds de zogenaamde democratiseringsrede van 24 april 1990 zijn de Congolese politieke actoren altijd bezorgd geweest om de oprichting en de organisatie van nieuwe instellingen. Elke revolutie of hervorming brengt nu eenmaal eigen mensen met zich mee. De eerste echte verandering ten opzichte van de Tweede Republiek van Mobutu kwam er in het zog van de Nationale Conferentie. Een regering onder leiding van Etienne Tshisekedi werd belast met de uitvoering van het programma van de conferentie. Na Tshisekedi kwam de ploeg van Birindwa, een antithese van de voorgaande regering en aangeduid door de zogenaamde Krachten van het Conclaaf, een groepering die dicht bij de overleden Mobutu stond. Daarna kwam de regering van Kengo, als resultaat van de politieke onderhandelingen in het Paleis van het Volk (1993-1994). De Nationale Conferentie had verder ook een overgangsparlement voortgebracht, eerst bekend als de Hoge Raad van de Republiek en daarna als Overgangsparlement van de Republiek.

De Kabila-revolutie schudde de orde van de Nationale Conferentie opnieuw door elkaar. De oprichting van nieuwe instellingen werd afhankelijk van de goedkeuring van de president van de republiek. Laurent Kabila stelde een grondwetgevende vergadering in, die zetelde op 2000 km van Kinshasa in Lubumbashi.

De huidige instellingen ontlenen hun legitimiteit aan de Intercongolese Dialoog van Sun City (Zuid-Afrika) in 2002. Het gaat om de president van de republiek, de regering, de Nationale Vergadering, de senaat, de rechtbanken en de instellingen die de democratie moeten ondersteunen (zoals onder andere de eerder vernoemde Verkiezingscommissie). Deze dialoog heeft het mogelijk gemaakt dat de tegenstanders van vroeger, de politieke oppositie en het maatschappelijk middenveld, nu de macht delen, in ruil voor de hereniging van het grondgebied, nationale verzoening en de terugkeer naar de democratie. De machtsverdeling is het resultaat van de machtsverhoudingen op het terrein: de regering van Kabila, de RCD en het MLC hebben zich de grootste macht toegeëigend, waaronder ook de verdeling van de posten in het leger, bij de nationale en territoriale politie en in de diplomatie. Het voorzitterschap van de instellingen die de democratie moeten ondersteunen, is toegekend aan vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld.

Er is lang nagekaart over de 1-plus-4 formule, d.w.z. één president en vier vice-presidenten die bijna als een college het land besturen, hoewel alleen de president wetten en decreten kan ondertekenen en hoge ambtenaren kan benoemen. Er was kritiek op de administratieve logheid, het getouwtrek om de belangen van de president en de vice-presidenten, wanbeheer en straffeloosheid en uiteindelijk ook over de bedreigingen voor de eenheid van het grondgebied. Niettemin heeft de formule de verdienste dat hierdoor een staakt-het-vuren is afgekondigd, dat het grondgebied herenigd werd, dat de staat in zekere mate zijn autoriteit over het hele grondgebied kon herstellen en dat het vrij verkeer van personen en goederen opnieuw mogelijk werd.

De tenoren van de verschillende groepen en bewegingen proberen nog altijd hun getrouwen in de administratie en de diplomatie te plaatsen, maar toch gaat de aandacht nu naar de toekomstige instellingen van de Derde Republiek. Iedereen bereidt zich daarop voor en richt zijn ‘wapens’ nu figuurlijk op de toekomstige verkiezingen. Op nationaal vlak gaat het om de president van de republiek, de eerste minister, de regering, een Nationale Vergadering met ongeveer 400 leden, een senaat en de rechtbanken en gerechtshoven. Wat de organisatie van het gerechtelijk systeem betreft, wordt het huidige Hooggerechtshof gesplitst en ontstaan er drie instellingen: een Hof van Cassatie, een Grondwettelijk Hof en een Raad van State. Op provinciaal niveau komen er provinciale regeringen en raden, op lokaal niveau verkozen vertegenwoordigingen.


De uitdagingen voor de wederopbouw en de ontwikkeling

In de Democratische Republiek Congo is een wederopbouw nodig als gevolg van golven van verwoesting gedurende de gehele postkoloniale periode, in het bijzonder als gevolg van de plunderingen van 1991-1993 en de opeenvolgende oorlogen tussen 1996 en 2003. Van 1991 tot 2003 heeft het land een negatieve economische groei gekend en een voortdurende verarming van de bevolking. In die jaren werd ook de ontwikkelingssamenwerking opgeschort. Dit werd in 1990 beslist als straf voor de schendingen van de mensenrechten door het regime van president Mobutu. We moeten dus het land weer opbouwen op de ruïnes van het verleden, vooraleer we van eigenlijke ontwikkeling kunnen spreken. De huidige situatie is te vergelijken met die van Europa op het einde van de Tweede Wereldoorlog, waar voor de nieuwe start een Marshallplan nodig was.

Tijdens het tweede semester van 1997 heeft de regering van Laurent-Desiré Kabila een programma van nationale wederopbouw voorgesteld. Op zeer korte tijd werd de hyperinflatie overwonnen en kwamen er toezeggingen voor publieke investeringen. Vanwege zijn autocratisch karakter slaagde het regime er evenwel niet in de internationale gemeenschap te overtuigen en er kwam dus geen buitenlandse financiële steun. Alle inspanningen gingen verloren door de daaropvolgende barbaarse oorlog, die de dood van 3,5 miljoen Congolezen veroorzaakte en daarnaast leidde tot grote materiële verwoestingen en de schaamteloze plundering van de nationale rijkdommen.

Het was wachten tot de jonge president Joseph Kabila in 2001 de macht overnam. Toen kreeg een plan voor de stabilisatie en later de heropbouw van het land de steun van het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank, gevolgd door andere multilaterale en bilaterale partners zoals de Afrikaanse Ontwikkelingsbank, het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties UNDP, de Europese Unie, Frankrijk, België, de Verenigde Staten, Japan en Zuid-Afrika. De toename van de openbare ontwikkelingshulp stond echter niet in verhouding tot de uitdagingen en behoeften, zeker niet als we die vergelijken met de hulp en de kredieten die toegekend werden aan andere landen uit de regio van de Grote Meren, in het bijzonder Rwanda en Oeganda.

Dankzij het geïntegreerd overheidsprogramma kon de periode van negatieve economische groei worden stopgezet, was het mogelijk de prijsstijgingen in de hand te houden en kwamen er diverse overheidsinvesteringen. De buitenlandse hulp bleef bescheiden, maar met een totaal van één miljard dollar in 2005 vertegenwoordigt die hulp toch de helft van het bescheiden budget van de staat. Door de opgelegde eenzijdige budgettaire discipline kwam er evenwel geen verbetering in de levensvoorwaarden van de bevolking in het algemeen en in de lonen en arbeidsvoorwaarden van militairen, politieagenten en andere ambtenaren in het bijzonder. De schaamteloze zelfverrijking door hooggeplaatste personen in de organen van de staat en in de publieke ondernemingen is talloze malen openlijk aan de kaak gesteld. Zelfs de president heeft deze praktijken in zijn redevoeringen verschillende keren veroordeeld, maar tot een werkelijke verandering is het niet gekomen.

In juli 2003 werd de DRC toegelaten tot de groep van armste landen die moeten kunnen genieten van schuldvermindering. De buitenlandse schuld wordt op 14 miljard dollar geraamd en we wachten nu op het ogenblik dat het land voldoet aan de voorwaarden om schuldkwijtschelding te bekomen. Daardoor moeten op termijn binnenlandse middelen en buitenlandse financiële steun beschikbaar komen voor investeringen in ontwikkeling. Heel wat Congolezen blijven wijzen op de paradox dat Congo zogezegd een potentieel rijk land is, terwijl wij op hetzelfde ogenblik deel uitmaken van de groep van arme landen die in aanmerking komen voor kwijtschelding van de buitenlandse schuld en van de groep van Minst Ontwikkelde Landen.

Hoewel al sinds 2001 sprake is van schuldverlichting, blijven ingewijden zich verbazen over het aandeel van de schuldaflossingen in het geheel van het staatsbudget, met het gevolg dat er geen ruimte overblijft voor loonsverhoging voor de ambtenaren. Wij blijven ons afvragen hoeveel jaren er nog moeten verstrijken vooraleer er enige verbetering kan komen in deze situatie. Een ander opmerkelijk feit is dat er geen middelen zijn om de binnenlandse schuld van ongeveer 1 miljard dollar te betalen, een schuld die hoofdzakelijk bestaat uit achterstallige lonen van ambtenaren en uitgestelde betalingen voor geleverde goederen. In 2004 en 2005 was de regering niet eens in staat hiervoor 50 miljoen dollar vrij te maken, hoewel iedereen weet dat een eventuele betaling van deze achterstallige lonen een zeer grote impact zou hebben op de economie.

In die omstandigheden moeten we ons gelukkig prijzen met de acties van de (katholieke, protestantse, kimbangistische en orthodoxe) kerken en van de niet-gouvernementele organisaties om de armoede van de bevolking te verlichten en toch een spoor van economische ontwikkeling te vrijwaren. Deze organisaties hebben heel wat menselijke, materiële en financiële hulpmiddelen gemobiliseerd en vooral de schaarse buitenlandse gedecentraliseerde hulp en de noodhulp gekanaliseerd naar de meest behoeftigen.

Uiteindelijk moet de Democratische Republiek Congo zich integreren in de dynamiek van de Millenniumdoelstellingen voor Ontwikkeling. Dat betekent onder andere dat ons land tegen 2015 het deel van de bevolking dat in absolute armoede leeft (met een inkomen van minder dan één dollar per dag) met de helft moet verminderen en de honger moet uitbannen. Verder moet het een einde stellen aan het analfabetisme en de effecten van hiv en aids en van andere plagen als malaria en tuberculose aanzienlijk verminderen, zodat de levensverwachting bij de geboorte stijgt. Naar onze mening kan de DRC deze Millenniumdoelstellingen slechts bereiken als bepaalde voorwaarden zijn vervuld. Allereerst moet het land een duurzame economische groei bereiken van minstens tien procent per jaar. Ook de buitenlandse publieke hulpverlening en de binnenlandse en buitenlandse investeringen moeten drastisch omhoog – dat is ook noodzakelijk voor de creatie van nieuwe arbeidsplaatsen en inkomens. Verder moeten de politieke macht en het ontwikkelingsinitiatief opnieuw bij de provincies en de lokale gemeenschappen komen te liggen en moet gedecentraliseerde internationale hulpverlening worden bevorderd langs de kanalen van de provincies en de lokale besturen, het maatschappelijk middenveld en de economische privé-sector. Ten slotte moet een rechtsstaat en een systeem van verdelende rechtvaardigheid worden ingesteld en versterkt. Om te komen tot verdelende rechtvaardigheid is het nodig dat de middelen die beschikbaar komen in het kader van de schuldkwijtschelding bij prioriteit gebruikt worden voor steun aan de armste bevolkingsgroepen, met name kinderen en vooral straatkinderen, ouderen, gepensioneerden, werklozen, arme boeren en de onderbetaalde militairen, politieagenten en ambtenaren van de staat.


De kwaliteit van onze mensen en onze instellingen

De Democratische Republiek Congo is nu een bouwwerf van democratisering, wederopbouw en ontwikkeling. We kunnen in al deze taken slechts succesvol zijn als we erin slagen de menselijke en institutionele capaciteiten van de staat, de privé-sector en het maatschappelijk middenveld te versterken. In vergelijking met andere Afrikaanse landen ten zuiden van de Sahara telt ons land een hoog aantal mensen met een universitair diploma, maar niet in domeinen als geneeskunde, burgerlijke bouwkunde en docenten voor het hoger en universitair onderwijs. Hier duikt weer een nieuwe paradox op: we hebben een tekort aan sommige hoger opgeleide mensen, maar tegelijk zijn afgestudeerden van het hoger onderwijs werkloos en verlaten anderen ons land om in het buitenland te gaan werken. Deze braindrain is het gevolg van een gebrek aan economische ontwikkeling en de lage lonen.

De stopzetting van de ontwikkelingssamenwerking in de jaren 1990 heeft de mogelijkheden tot gespecialiseerde vorming in het buitenland beperkt. Dit alles heeft ertoe geleid dat we nu een groot aantal studenten hebben, maar te weinig universitaire docenten en professoren. Wij hebben de evolutie in de managementwetenschappen en in de nieuwe technologieën gemist. Tot voor kort was de Democratische Republiek Congo een van de Afrikaanse landen die het verst achter waren op het gebied van informatie- en communicatietechnologie. Onlangs is daar wel merkbaar verandering in gekomen.

Het maatschappelijk middenveld heeft nog het meest bijgedragen op het gebied van de versterking van menselijke capaciteiten en vorming, dankzij de openheid en het behoud van de contacten met het buitenland tijdens de voorbije sombere jaren. De kerken, de niet-gouvernementele organisaties, de vakbonden en andere verenigingen hebben zich moeten hervormen om nieuwe taken te vervullen. De verantwoordelijken werden tijdens het werk in hun organisaties gevormd, in Congo en in het buitenland. Zij leerden de technieken van het vormingswerk, van belangenverdediging, het opstellen en uitvoeren van projecten, de omgang met informatica en de media, de observatie van de gang van zaken tijdens verkiezingen, het aanleggen van documentatie en het opstellen van rapporten over de mensenrechten.

Deze organisaties kregen daarbij de technische, materiële en financiële steun van een groot aantal partners:11.11.11 en CNCD uit België, USAID uit de VS, de Europese Unie, het Internationaal Comité van het Rode Kruis, organisaties van de Verenigde Naties, het National Democratic Institute en de National Endowment for Democracy in de Verenigde Staten, de Konrad Adenauer Stichting en de Friedrich Neumann Stichting uit Duitsland, Cordaid uit Nederland en nog vele andere.

In de publieke sector werd in 2001 een vormingsprogramma opgezet, met de bedoeling de structurele samenwerking met buitenlandse partners opnieuw op te starten. Verschillende initiatieven werden genomen: voor de hervorming van de mijnsector, van de Nationale Bank en de ministeries van Financiën en Begroting en van het gerecht. Na de ondertekening van het globaal politiek akkoord in 2003 werd een Trust Fund opgericht om de bijdragen van de donoren te beheren. Een steunfonds voor de overgangsinstellingen werkt met geld van het Verenigd Koninkrijk en andere donoren.


Het sociaal en politiek engagement van de vrouwenbeweging

Het Nationaal Comité Vrouw en Ontwikkeling CONAFED (Comité National Femme et Développement) is gegroeid uit het nationaal samenwerkingsverband van niet-gouvernementele organisaties CNONGD (Conseil National des Organisations Non Gouvernementales de Développement). Deze raad is ontstaan aan het einde van de jaren 1980 op het ogenblik dat de Congolese bevolking de gevolgen van de economische crisis steeds zwaarder begon te voelen en het inzicht groeide dat de overheid niet in staat was tegemoet te komen aan de behoeften van de bevolking. De basisorganisaties namen toen de taken van de staat over inzake onderwijs, gezondheidszorg, milieubescherming, bedeling van water en energie en de zorg voor kwetsbare personen. DE CNONGD kanaliseerde die inspanningen.

Vanaf 1993 werd de CNONGD genoodzaakt meer aandacht te besteden aan de rol van de vrouw in de besluitvorming en het ontwikkelingsproces. In 1997 werd CONAFED opgericht als een dienst met administratieve en financiële autonomie, die zich toelegde op het thema van gender en ontwikkeling. De activiteiten van CONAFED betreffen vooral de uitwisseling van informatie en ervaringen, vorming en belangenverdediging. Het comité heeft actief deelgenomen aan het nationaal proces van democratisering, heropbouw en menselijke ontwikkeling. CONAFED heeft verschillende acties gevoerd, alleen of in samenwerking met andere organisaties, maar altijd met de steun van externe partners als Cordaid, 11.11.11 en CNCD, Ontwikkeling en Vrede uit Canada en de ambassades van de VS en Canada in Kinshasa. Van sommige van die acties zijn de resultaten op het terrein nog altijd zichtbaar en voelbaar. Van maart 1999 tot april 2000 werd bijvoorbeeld een vorming georganiseerd in leiderschap, technieken voor het lobbyen en sociale marketing. In 2002 werden 31 verantwoordelijken gevormd tijdens twee sessies over het genderaspect in de nieuwe wet op de familie. In 2003 werd een nationale enquête gehouden over de vertegenwoordiging van vrouwen in de besturen van de organisaties van het maatschappelijk middenveld. Deze enquête bereikte zeven procent van de vrouwen in deze organisaties. CONAFED organiseerde ook een enquête over vrouwelijke ondernemers en microfinanciering. Tijdens een nationale campagne werd een inventaris opgesteld van discriminerende praktijken die hun oorsprong vinden in traditionele opvattingen en in het gewoonterecht. Verantwoordelijken van vrouwenorganisaties en mensen die het gewoonterecht toepassen, werden aangespoord deze discriminaties te bestrijden. CONAFED verleent verder ook beurzen voor de opleiding van meisjes uit arme gezinnen. Met de hulp van de Amerikaanse Edi Winrock Stichting werd zo de secundaire studie van 105 meisjes betaald.

Om de inspanningen van CONAFED naar waarde te kunnen schatten, moet men ze kaderen in het werk van het geheel van platform- en overleginstellingen in Congo. In elk geval kunnen wij resultaten voorleggen. Er zijn op dit ogenblik 22 vrouwelijke parlementsleden, twee vrouwelijke onderministers en één vice-gouverneur die allemaal afkomstig zijn uit het netwerk van CONAFED. De vrouwelijke parlementsleden hebben, met de steun van mannelijke sympathisanten, kunnen verzekeren dat dertig procent van de zetels in de instellingen ter ondersteuning van de democratie naar vrouwen gaan. Tien van de 21 leden van de Onafhankelijke Verkiezingscommissie zijn vrouwen. In de grondwet is het principe van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen verankerd.

Elise Muhimuzi behaalde een diploma van leerkracht geschiedenis aan de pedagogische hogeschool in Kinshasa. Zij studeerde daarna toegepaste economische wetenschappen aan de Katholieke Universiteit van Louvain-la-Neuve. Zij doceert nu aan de pedagogische hogeschool in Kinshasa.

Daarnaast is Elise Muhimuzi heel actief in het verenigingsleven. Zo is zij permanent secretaris van het Nationaal Comité ‘Vrouwen en Ontwikkeling’. In die hoedanigheid heeft zij deelgenomen aan talrijke acties. Zij heeft ook heel wat publicaties geschreven over de rol van het verenigingsleven en over het maatschappelijk middenveld.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2781   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2781  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.